Door
Joke J. Hermsen
Verginia Woolf |
‘Niet De Ander, maar steeds anders’, Virginia Woolf.
1.
Ik sta hier met enigszins ambivalente gevoelens, ik hoop dat u mij dat
niet kwalijk wilt nemen. ‘Vrouwenlogica’ is de titel van dit symposium, en ik
hoop maar dat dit ook als geuzennaam is gekozen. Want onmiddellijk verschijnt
er voor mijn geestesoog een druk redenerende en gesticulerende vrouw, die haar
man iets probeert duidelijk te maken, terwijl deze haar maar glazig aan blijft
staren. Vrouwenlogica, denkt de man, geen touw aan vast te knopen. Is het
verstandig om een symposium over vrouwen in de filosofie zo te noemen? Werd en
wordt juist de vrouw niet altijd met de versierselen van ‘het andere’, of ‘de
ander’ behangen, om haar vervolgens ergens van te kunnen diskwalificeren?
Logisch denken bijvoorbeeld?
Mijn ambivalente
gevoelens jegens de vrouwen in de filosofie heeft ook te maken met deze enorme
stapel boeken die hier voor me ligt, die er blijkbaar toch niet voor hebben
kunnen zorgen dat er op dit moment van de geschiedenis meer vrouwelijke
hoogleraren filosofie dan de bedroevende 9% aan Nederlandse faculteiten
wijsbegeeerte zijn aangesteld en er ook nauwelijks vrouwelijke denkers op de studieprogramma’s
staan. De verhouding tussen vrouwen en filosofie begint onderhand veel trekjes
van een (v)echtscheiding te vertonen. Wat kunnen wij daar aan doen vandaag? Hoe
kunnen we deze verhouding iets beter begrijpen? Dat antwoord kan niet zonder
een verhaal over mijn eigen positie binnen de filosofie, omdat het leven nu
eenmaal niet van de filosofie gescheiden kan worden en juist mijn persoonlijke
ervaringen de filosofische vragen hebben doen opwerpen, die ik in deze stapel
boeken heb geprobeerd te beantwoorden.
2.
Julia Christeva |
Hannah Arendt |
Ik
publiceerde over Hannah Arendt, The Judge
& The Spectator (Routledge 1999) stelde een vrouwelijke
ideeengeschiedenis samen, Het denken van
de ander, (1997) promoveerde op een mise en scene van het denken van het
sekseverschil in de liefde en de kunst, Nomadisch
narcisme (2003), stelde samen met Alkeline van Lenning de bundel Sharing the Difference (Routledge 1991)
samen en schreef een essaybundel Heimwee
naar de mens, die door Arnold Heumakers, omdat er ook essays over vrouwelijke
denkers, namelijk over Sarah Kofman, Hannah Arendt en Virginia Woolf, in stonden in de NRC werd afgeserveerd als
Heimwee naar de vrouw. Ik schreef ook romans, over de ‘seksestrijd’ aan
filosofische faculteiten, De
profielschets geheten, die me niet erg in dank werd afgenomen en publiceerde
historische romans over mijn heldinnen Virginia Woolf, Tweeduister (2000) en Belle van Zuylen, De Liefde dus (2008).
Ruim twintig jaar hebben we congressen feministische filosofie en debatten over gender en filosofie georganiseerd, strijd geleverd aan de faculteiten, lees daarvoor De profielschets, en het leek allemaal niets te helpen, niets te veranderen, de tijdschriften gingen ter ziele, de vakgroepen feministische studies werden opgeheven, ik kreeg twee kinderen, een jongen én een meisje, zodat ik de theorie ook eens aan de praktijk kon toetsen, die overigens nu ook allebei filosofie studeren, en hoorde van hen dat er qua lesstof en aantallen vrouwelijke docenten of hoogleraren aan de faculteit Wijsbegeerte hoegenaamd niets veranderd was. Ik keerde te lange leste terug bij een ander geliefd en constant thema uit mijn werk, namelijk de tijd, en zie: het leek wel alsof Nederland opgelucht ademhaalde: eindelijk publiceerde ik eens iets niet feministisch en zie: Stil de tijd kreeg onlangs de 23e herdruk en Kairos, de opvolger van vorig jaar, is aan de 7e druk toe, waarin ik overigens wel stiekem vier hoofdstukken over Hannah Arendt en over Virginia Woolf moffelde. U begrijpt, dit alles heeft mij wel aan het denken gezet. Ik denk, ik schrijf, en ik ben een ander, maar blijkbaar gaat filosofisch nederland pas lezen als ik dit anders zijn niet op de voorgrond plaats. Dat heeft mij gebracht tot de volgende overwegingen over denken, vrouwen en de ander.
3.
Sommigen dachten nog dat het een 1 april grap was: op die datum wordt
in de Beurs van Berlage namelijk het grote Kennis Festival voor Filosofie en
Economie georganiseerd, dat ons dé bouwstenen voor de toekomst wil aanreiken en
het scenario voor dé wereld van morgen wil schetsen, en voor waarvoor men 18
mannelijke sprekers, waarvan 17 wit, en zegge en schrijven 0 vrouwelijke sprekers
had uitgenodigd. U begrijpt, grote consternatie in de vrouwelijke intellektuele
gelederen, en zelfs een paar mannelijke fronsten de wenkbrauwen, waaronder de uitgenodigde
Griekse econoom en voormalig minister van financieen Yanis Varoufakis, die
aankondigde zich om die reden terug te trekken. Vervolgens werd er door twee
Vlaamse filosofes en economes een petitie opgesteld die door velen werd
ondertekend, maar opmerkelijk genoeg slechts door een handjevol mannelijke
nederlandse filosofen, werd er op sociale media actie gevoerd en zag de
organisatie zich genoodzaakt enkele veranderingen in het programma aan te
brengen: er wordt nu, jawel, een yogales door een vrouw gegeven, en er zijn op
het laatste moment twee skype interviews met Noreena Hertz en Katherine Marcal
ingelast.
Een paar weken daarvoor
hadden studentes aan de VU een petitie aan het faculteitsbestuur aangeboden,
waarin ze meer aandacht vragen voor vrouwelijke filosofen in het onderwijs- en
onderzoekscurriculum van de faculteit wijsbegeerte, ‘omdat nu Hannah Arendt in
haar eentje al het werk moet doen’, zoals studente Roos van Unen aan Ad Valvas
vertelde. Behalve dat vrouwelijke filosofen en feministische filosofie op het
studieprogramma vrijwel ontbreken, is er ook geen enkele vrouwelijke hoogleraar
filosofie aan de Vu, in de rest van het land is dat percentage trouwens ook bedroevend
laag: nog geen 9% is vrouw. Rond dezelfde tijd publiceerden enkele redactrices
van Filosofie Magazine een ‘vrouwifest’ waarin ze hun bezorgdheid uiten over de
ondervertegenwoordiging van vrouwelijke filosofen in het openbare debat.
Kortom, de onzichtbaarheid van vrouwelijke denkers aan Nederlandse faculteiten
en in het openbare domein werd de afgelopen weken op diverse fronten onderstreept.
De vraag is natuurlijk: hoe kan dit, ondanks alle strijd die gevoerd
is, alle boeken die zijn verschenen en ondanks het feit dat al jaren 40% van de
studenten filosofie vrouw is. In de bundel ‘Het
denken van de ander’, waarin een twintigtal essays over ‘anders denkenden’,
waaronder overigens ook drie mannen, Maurice Blanchot, Emmanuel Levinas en
Jacques Derrida, hebben we ons al diepgaand over deze kwestie gebogen. De titel
van de bundel was trouwens een geuzennaam, want een van de redenen waarom
vrouwen van de wijsbegeerte en openbare debatten werden en worden uitgesloten
is juist vanwege het feit dat zij als de eeuwige ‘ander’ worden voorgesteld.
Tegelijk is het ook de kern van het probleem. Aan de ene kant kregen vrouwen dus
de twijfelachtige eer altijd ‘de ander’ van het denkende mannelijke ik te zijn,
op grond waarvan ze juist werden buiten gesloten, aan de andere kant uiten veel
vrouwelijke denkers zich door de eeuwen heen inderdaad vaak ook op ‘andere
wijze’, dat wil zeggen op een meer interdisciplinaire manier, waarbij ze zich
niet alleen tot zuiver wijsgerige kwesties beperkten, maar ook sociale, politieke,
pedagogische of psychologische vragen op hun thema betrokken, en deze vaak ook
in meerdere genres tot uitdrukking brachten, behalve in het filosofische essay
ook in toneelstukken, politieke pamfletten, brieven en romans en soms zelfs in
muzikale composities, zoals Hildegard von Bingen of Belle van Zuylen, kortom op
een bredere intellektuele en multi-perspectivistische wijze.
Simone Weil |
Deze andere
filosofische stijl is niet alleen meer literair en interdisciplinair van aard,
maar legt ook een grotere nadruk op de sociale verbanden en op de
cultureel-historische context, kortom op de `gesitueerdheid' van elke vorm van
kennis, zoals de Amerikaanse filosofe Donna Haraway (15) dat noemt. Veel
vrouwelijke denkers zijn werkzaam geweest binnen meerdere vakgebieden. Was dit
aan het begin van de moderne tijd nog een tamelijk gewone gang van zaken, in de
eeuwen daarna, werd dit hoe langer hoe uitzonderlijker. Want hoe creatief en intelligent deze
werkwijze ook klinkt, het strookte niet met de ontwikkeling van de westerse
wetenschap, die vanaf de 19e eeuw juist steeds specialistischer van
aard werd. Waar uiteenlopende vrouwelijke denkers als Lou Andreas-Salome, Carry
van Bruggen, Simone Weil, Helene Cixous, Simone de Beauvoir, Iris Murdoch of
Hannah Arendt de vensters op de wereld juist open gooiden en zowel hun blik als
hun pen verbreedden, werd het pad van de wetenschap en van de wijsbegeerte
steeds smaller en meer op zichzelf betrokken.
Carry van Bruggen
Academische filosofen ontwikkelden
zich tot ‘professionele specialisten’ zoals Hannah Arendt dit noemde, die zich
niet alleen van de wereld maar ook van de overige disciplines afkeerden en
steeds langere voetnoten bij één werk van Hegel publiceerden. Het probleem echter
was, en is, dat juist deze ‘professioneel specialistische’ houding gaandeweg de
20e eeuw met zijn groeiende bureaucratische en meritocratische controledrift,
de quote rates, het rendementsdenken en de publicatiedwang, juist de norm werd.
De
veelzijdigheid en het eclecticisme van vrouwelijke denkers heeft hen kortom
binnen de academische instituties in een buitenstaanderspositie gebracht. Al
zijn er in de geschiedenis van de filosofie `maar weinig momenten van zo veel
belang geweest als het moment waarop Virginia Woolf te Oxbridge het pad verliet
en over het gras begon te hollen', zoals Marjolijn/maxim Februari in Het denken van de ander schrijft, kregen
vrouwelijke denkers van de vakfilosofen steeds vaker het verwijt te horen dat
zij van het rechtlijnige pad der systematische wijsbegeerte waren afgeweken.
|
Iris Murdoch |
Hierdoor raakten vrouwelijke denkers steeds meer onzichtbaar. Deze onzichtbaarheid is namelijk niet van alle eeuwen, en het lijkt me zinvol dat ook eens op te merken. Aan het einde van de zeventiende eeuw werd er bijvoorbeeld een Historia Mulierum Philosopharum (Gilles Menage, 1690) geschreven, waarin uitgebreid aandacht werd besteed aan vele tientallen vrouwelijke filosofes, ethici en mystici uit die tijd.
Vrouwelijke denkers geschiedenis |
Denk bijvoorbeeld aan Anna Maria van Schurman of haar Engelse tijdgenoten Mary Astell en Anne Conway, die tot een groep intellectuele vrouwen behoorden, die de combinatie `vrouw en geleerdheid' niet als een `wonder der natuur' beschouwden, maar zich integendeel met groot enthousiasme toelegden op de studie van de filosofie. Ook een paar eeuwen daarvoor waren vrouwelijke denkers als Christine de Pisan en Hildegard van Bingen heel invloedrijk. Maar hoe meer de moderne tijd gestalte kreeg, en daarmee de specialisering, hoe meer vrouwen alleen nog maar `op het schutblad van haar mans proefschrift' verschenen, zoals Carry van Bruggen dit in haar roman Uit het leven van een denkende vrouw (1920) verwoordde.
Christine de Pisan |
Anna Conway |
4.
Dit alles is naar mijn mening een van de meer ‘externe’ factoren geweest,
die de afwezigheid van vrouwelijke denkers aan de faculteiten wijsbegeerte
verklaart, maar het probleem is hardnekkiger en vooral ook ongrijpbaarder, want
niet zo gemakkelijk aantoonbaar van aard. Het probleem bevindt zich voor een deel
ook in het hart van het Westerse denken zelf, dat in plaats van een moeder van
alle wetenschappen te zijn, en dus van een ieder die wenst na te denken, zich
steeds meer terugtrok op haar eigen territorium, zich loszong van de wereld, en
dus eenzelviger van aard en karakter werd, waarbij de vervolmaking van het
eigen zijn, zoals de Joodse filosoof Emmanuel Levinas dat noemde, de ultieme
doelstelling werd, en de ander cq de anderen daarvan buitengesloten werden.
Helene Cixous |
`De ander bestaat slechts om te
worden toegeëigend, opgenomen, om als ander te worden vernietigd', schreef de
Franse filosofe en schrijfster Helene Cixous, die begin jaren tachtig samen met
onder meer Luce Irigaray kritische kanttekeningen plaatsten bij die traditie
van de westerse filosofie die alles in het licht van het subject en het eigen
zijn gesteld heeft. Zij meenden dat het de hoogste tijd was om niet alleen de
verhouding tussen ik en ander opnieuw te doordenken, maar ook om die
strategieën en taktieken te bestuderen die de gevestigde wetenschappelijke en
maatschappelijke orde gebruikte om mensen buiten te sluiten door ze als ander
te benoemen en te stigmatiseren. `Het eigene van de ander wordt alleen
(h)erkend als niet eigen aan deze Ene, als niet hetzelfde, als abject zelfs',
schreef Cixous. Zij pleitte voor het zoeken naar een nieuwe filosofische stijl
en wezen op de noodzaak van de verbeelding, van literatuur, om op de thematiek
van het andere te reflecteren. Denken en schrijven betekende voor haar een
`onder de grond vandaan halen, een ontdekken' van zichzelf en van de wereld en
een vinden van de taal die onze tijd voorspelt', zoals Cixous schrijft. We moeten
zo schrijven dat we geen valse denkbeelden over onszelf imiteren, maar deze
juist ontmantelen en vloeibaar maken. Bovendien kan er volgens Luce Irigaray geen
sprake zijn van een relatie met de ander wanneer wij deze slechts als afzetpunt
voor ons eigen identiteit gebruiken: `De ruimte tussen ik en ander is een
noodzakelijke ruimte waarin nieuwe verbindingen kunnen ontstaan.' De vrouw
dient niet langer als de radicale Ander van de man beschouwd te worden, maar
man en vrouw dienen beurtelings voor elkaar de ander te zijn. Beide seksen
dienen elkaars anders-zijn te erkennen zonder er een hiërarchie in aan te
brengen.
Deze Franse vrouwelijke denkers uit de jaren tachtig werden
hierin overigens van harte gesteund door mannelijke collega’s, zoals Jacques
Derrida, Gilles Deleuze of Emmanuel Levinas. Deze laatste meende zelfs dat de
westerse filosofie besmet was ‘met een afschuw, een allergie voor de ander’,
omdat deze het solipsistische project van de vervolmaking van het eigen zijn, waarbij
het eigen ‘Ik’ als vliedend middelpunt van de wereld beschouwd werd, maar in de
weg stond. De ander fungeerde slechts als afzetpunt voor de eigen identiteit -
de ander is dat wat ik niet ben: vrouw, zwart, niet-westers - en werd
vervolgens als zijnde onwenselijk of onwaardevol terzijde geschoven. Zo lang
het eigen zijn als een op zichzelf teruggetrokken en geisoleerd bastion van de
rest van de wereld gedacht wordt, en zolang dit eigen zijn als enig perspectief
op die wereld geldt, zal er van een wezenlijke doordenking van de verhouding
tussen ik en ander geen sprake kunnen zijn, meende ook Hannah Arendt.
Als deze suprematie van het westerse
denken niet doorbroken wordt, door de onderliggende patronen ervan op te sporen,
de eraan verbonden dichotomieen bloot te leggen, zal ‘de ander’ cq de anderen,
of deze nu vrouw of niet westers zijn, onzichtbaar blijven aan de filosofische
faculteiten en hun positie dezelfde als bijvoorbeeld die van de honderden
vrouwelijke rechtenstudenten die in de jaren zeventig college volgden bij de
befaamde hoogleraar strafrecht Pitlo. Eh Pitlo?
5.
Ja,
even een intermezzo. Een verhaal, want die zijn soms sprekender dan het
logische betoog. Deze anecdote die behalve komisch ook heel veelzeggend is,
memoreer ik in mijn
roman De profielschets, een universiteits
satire die zich afspeelt rondom de benoeming van een nieuwe hoogleraar wijsbegeerte.
‘De leden van de vakgroep wijsbegeerte zitten zachtjes met elkaar te
smoezen. Det is toch weer verbaasd over de chaos die in zo’n korte tijd is
ontstaan. En over de glazige blikken, het algehele onbegrip. (…) Het doet haar
alemaal sterk denken aan de befaamde anecdote over Pitlo, die ze ooit van een
vrouwelijke rechtenstudent had gehoord. De vermaarde hoogleraar strafrecht
Pitlo had in de jaren zeventig de gewoonte zijn publiek altijd met ‘Geachte
heren’ aan te spreken, ook al zat de zaal inmiddels voor de helft gevuld met
vrouwelijke studenten. Ondanks herhaalde verzoeken weigerde de hoogleraar zijn
begroeting aan te passen. Na de zoveelste weigering besloten de mannelijke
studenten tot een daad van solidariteit. Zij zouden het volgende college massaal
wegblijven, zodat de oude Pitlo wel gedwongen zou zijn om zijn begroeting een
‘Geachte dames’ te wijzigen.
Op die bewuste maandagochtend betrad
professor Pitlo de collegezaal aan de Oudemanhuispoort met de flaur van een
groot academicus, boekentas onder de arm, stapeltje papieren en leesbrik in de
hand. Hij nam plaats achter het spreekgestoelte, keek van onder zijn leesbril
aandachtig de zaal rond en sprak de illustere woorden: ‘Ik zie dat er vandaag
niemand is, ik kan dus maar beter gaan’, waarna hij zich omdraaide en de
collegezaal verliet’ (De profielschets,
p. 174)
Het
is helaas deze zelfde onzichtbaarheid die nog altijd symbool staat voor de
positie van vrouwen binnen de academische filosofie, en daarbuiten, enkele
uitzonderingen gelukkig daargelaten. De vraag is natuurlijk: wat zouden we kunnen
doen om het tij te keren? We moeten boeken blijven schrijven, debatten
organiseren, dat spreekt vanzelf, maar wellicht zouden we af en toe ook een
hedendaagse variant op deze solidariteitsactie van de mannelijke
rechtenstudenten van destijds kunnen organiseren. Elke keer als jullie de
literatuurlijst van de te lezen boeken en artikelen voor een bepaald college
krijgen uitgereikt en er staat weer geen vrouwelijke en/of niet westerse denker
op, zou je kunnen overwegen om te zeggen, Pitlo indachtig: ‘nou, ik zie dat er
niemand op de lijst staat, en we dus blijkbaar niets hoeven te lezen voor dit
college, dus dan ga ik maar weer’. Ik zou het geweldig vinden, eerlijk gezegd,
en als je het maar vaak genoeg herhaalt zal het zeker effect hebben. Het lijkt
misschien een wat radicale actie, maar dan moet je maar niet vergeten dat het
probleem inmiddels ook radicaal, want diep geworteld, zoals de oorsponkelijke
betekenis van het latijnse woord overigens al aangeeft.
6.
Behalve dit zou ik jullie willen aanraden regelmatig terug te gaan in
de tijd, want alleen daar zullen we de oorzaken vinden die tot de huidige
situatie geleid hebben, het heden is immers slechts de bovenste laag van het
verleden. Keer bijvoorbeeld eens terug naar het Parijs van de jaren tachtig,
waar het wemelde van de vrouwelijke filosofen, Julia Kristeva, Luce Irigaray,
Helene Cixous, Francoise Collin, Sarah Kofman, Francoise Dastur, Michelle Le
Doeuf, om er slechts enkele te noemen, en lees die teksten. Lees ook het werk
van hun mannelijke collega’s, zoals de reeds genoemde Derrida, Levinas en
Deleuze, de laatste stelde zelfs ‘een vrouwwording’ van de filosofie voor, in
de zin van een ‘deterritorialisering van de traditie’, dat wil zeggen de aandacht
naar de marges verplaatsen, en daar de creatieve en levensbevestigende krachten
zoeken. Het
verlangen om nieuwe inzichten en gedachten niet alleen op conceptueel niveau,
maar ook in een nieuwe stijl naar voren te brengen, kenmerkt het werk van veel
van deze Franse denkers. Ze bepleitten en praktiseerden een vermenging van
genres, stijlen en disciplines en zochten naar ‘nieuwe
uitdrukkingsmogelijkheden binnen de filosofie’, zoals Deleuze stelde (Différence et répétition, 1968) Ze
wilden van de filosofie opnieuw `een creatief vertoog maken dat in staat is het
denken in beweging te brengen'. Hiertoe is het noodzakelijk niet alleen `over
veelvoud te spreken', maar deze ook in praktijk te brengen, die ander stemmen
te laten opklinken in de colleges, de teksten én het eigen werk.
Precies die ‘andere stem’ stond centraal in het Parijs van de jaren
tachtig. Alteriteit en differentie waren de sleutelwoorden die de vrouwelijke
en mannelijke Franse post-structuralistische denkers in stelling brachten tegen
de westerse filosofische traditie, die volgens hen gekenmerkt werd door het
denken in binaire opposities, waarbij de ene pool de andere overheerst,
uitsluit of ondergeschikt maakt, oftewel het niet vreedzaam coexisteren van twee
tegengestelde termen, maar in plaats daarvan een conflictgeladen hierarchische verhouding,
waarbij een van de twee termen de ander domineert, zoals in tegenstellingen als
geest-lichaam, cultuur-natuur, man-vrouw, ik- ander, ratio-emotie; deze Franse
denkers poogden deze dichotomieen te deconstrueren, door de hierarchische
structuur ervan bloot te leggen, deze al lezend en herlezend in beeld te
brengen om deze vervolgens te ondermijnen en omver te werpen. Hun bijdrage aan
de filosofie berustte dus niet zozeer in het opstellen van nieuwe filosofische
systemen, als wel om de metafysische westerse traditie van binnenuit te
ontmaskeren, door de vermeende neutraliteit en zogenaamde objectiviteit ervan
aan de kaak te stellen.
Voor
Sarah Kofman bijvoorbeeld, auteur van meer dan twintig filosofische werken en
een drietal autobiografische teksten, maar in Nederland vrijwel onbekend, is de
gedachte van een objectief en sekse-neutraal subject even onmogelijk als
onwenselijk. We zijn altijd behalve denkende ook lichamelijke en dus
geseksueerde wezens. Kofman voegt hier aan toe dat net zo min als de filosoof
van zijn lichaam kan worden ontdaan, het leven niet van de filosofie gescheiden
kan worden. Zoals het subject gekenmerkt wordt door de sporen van zijn of haar
seksualiteit, zo is ook het denken met het leven ‘geïnjecteerd': een zuiver
subject of een zuiver denken bestaat niet. Volgens Kofman moet er binnen de
filosofie veel vaker over het sekseverschil gesproken worden, om alles op tafel
te krijgen wat daar aan valse getuigenissen bij iedereen onderhuids ligt
opgeslagen. Er moet net zo lang over gesproken worden, totdat het zichzelf gedeconstrueerd
heeft en er weer ruimte voor iets anders ontstaat.
7.
Het
laatste, indringende beeld van `de ander' dat uit het werk van deze vrouwelijke
filosofen naar voren komt, is het beeld van de `ander in het ik', of, zoals Julia
Kristeva dit noemt ‘de vreemdeling in ons zelf’, waarbij ik ten slotte nog even
stil wil staan. Het lijkt wel alsof vrouwelijke denkers zich meer bewust zijn
van deze onzegbare, ongrijpbare dimensie van onze subjectiviteit, die voor een
belangrijk deel ons verlangen en onze creativiteit bepaalt. Aandacht voor deze
ander in het ik lijkt bij die andere manier, die andere stijl van denken te
horen, die ik zelf ook, samen met hen, in mijn werk, vanaf mijn proefschrift
Nomadisch narcisme tot aan Kairos heb willen bepleiten. Wat mag die ander in
het ik wel niet te betekenen hebben? Wordt hier op de veelvoud aan `ikken', de
verschillende aspecten die tesamen onze identitieit uitmaken, gewezen?Niet
helemaal, want `de ander in het ik' lijkt zich aan elke ontologische
categorisering, dat wil zeggen aan elke empirische bepaaldheid te onttrekken en
dat maakt deze ‘ander ’op zijn minst mysterieus en nomadisch, maar wel behept
met een verlangen dat ons aanspoort voorbij het zichtbare en meetbare te kijken.
Het wordt nu iets ingewikkelder met die ander, maar daarom
niet minder filosofisch. Integendeel. Die ander in het ik staat namelijk ook
garant voor het immer veranderende wordingsproces dat de mens, man of vrouw,
kenmerkt, als hij zich niet vastklampt aan die Ene identiteit, die hem steeds
hetzelfde laat herhalen. Het verbindt kort gezegd het project van de
alteriteit, zoals hierboven benoemd aan dat van de differentie, dat andere
kernbegrip van de Franse postmoderne denkers.
Deze
mysterieuze ander ligt `vanaf het eerste levenslicht tot aan het graf diep in
het hart van elk menselijk wezen verborgen' schrijft Simone Weil bijvoorbeeld in
La personne te la sacré (1943); we
kunnen dit deel in ons zelf niet benoemen, omdat het verder weg ligt dan elk
zegbaar verleden, omdat het als het ware sluimert in ons onbewuste, dit moi profond, dit diepe verduisterde
zelf, deze dunkle Geschichte, zoals
de Oostenrijkse filosofe en schrijfster Ingeborg Bachmann het noemde, die onder
meer al onze niet herinnerbare ervaringen en sensaties herbergt en, niet
onbelangrijk, ook de geschiedenis van onze voorgeschiedenis vasthoudt, dus
degene die we waren voordat we konden spreken.
Het beeld
van de mens dat dan verrijst heb ik in mijn werk de ‘tweestemmige mens’
genoemd, die de innerlijke dialoog die we met ons zelf voeren, pas mogelijk
maakt, en dus voor zelfreflectie zorgt en voor overstijging van het Ene, vast
omlijnde Ik. Dit onzegbare zelf verwijst onder meer naar de onverwoordbare
singulariteit van elke mens, dat wil zeggen naar al datgene wat het subject
niet zichtbaar deelt met een andere groep of collectiviteit, maar wel in haar
of zijn spreken of handelen voor de anderen zichtbaar wordt. Deze daimon, zoals Hannah Arendt het noemde,
dat wezen op je schouder, die ziel die je zelf niet ziet, maar wel in je blik,
je woord en gebaar, je handelen aan de anderen etoond wordt. Enerzijds lijkt de
mens zo een bepaalbaar en beschijfbaar uiterlijk `ik' , maar anderzijds draagt
de mens ook een onbepaalbaar, `ander' innerlijk surplus in zich, waardoor
hij/zij nooit volledig samenvalt met de som van zijn factische eigenschappen,
maar wezenlijk een anders-zijn in zich draagt en daarmee ook de kans op
ver-andering.
In Nomadisch narcisme heb ik aangegeven dat
in de verhouding tot deze vreemde en in zekere zin pre-historische ander die
rondzwerft in het ik, juist de mogelijkheid van `seksuele differentie' ligt,
dat wil zeggen de mogelijkheid om tot steeds andere lezingen en interpretaties
van de eigen geseksueerde identiteit te komen. Seksuele differentie is in die
zin, en in tegenstelling tot het sekseverschil, dat aan de feitelijke sociale
en biologische verschillen tussen de seksen refereert, een creatief interpretatieproces
dat alleen mogelijk is dankzij de `oneindige afstand' die er bestaat tussen het
factische, determineerbare `ik' enerzijds en het onbepaalbaar `andere' in het
ik anderzijds. Dankzij deze vreemdeling, is de mens dus nooit voltooid, nooit
af, zoals een ding, maar blijft hij of zij een meer- of mogelijk-zijn. Waren
wij niet `two in one', zoals Hannah Arendt stelt, dan zou er ook geen afstand
tot het `ik' mogelijk zijn, en zou er alleen van een vaststaand en
determineerbaar sekseverschil sprake kunnen zijn en niet van seksuele
differentie in bovengenoemde zin. De `ander' in ons zelf moet verondersteld
worden, om het geseksueerde ik te kunnen (her)lezen, zouden we met een variatie
op Derrida kunnen zeggen. Alteriteit en differentie zijn zo twee verschillende
aspecten van de menselijke subjectiviteit die van elkaar afhankelijk zijn en in
elkaars verlengde liggen.
‘Het feit dat ik niet mijn eigen
oorspong ben, noch de oorsprong van de wereld, dat er in mijn initiatief altijd
iets vreemds ligt besloten, wordt geconcretiseerd in wat Hannah Arendt
pluraliteit noemt’, schreef de Franse filosofe Francoise Collin (26) . Dankzij
deze vreemde `mogendheid' in het ik, kan wat vaststaat op drift raken, kan er
een innerlijke dialoog op gang gebracht worden die de dingen in beweging zet en
er een nieuwe kleur en andere smaak aan geeft. Niettemin vraagt dit `nieuwe'
erom vervolgens met anderen gedeeld te worden. De verhouding tot de ander komt
volgens Arendt tot stand via de verhouding tot de wereld, die een met anderen
gedeelde wereld is, zoals ik in Kairos
uitgebreid laat zien. Pluraliteit verwijst bij Arendt dus enerzijds naar de
nieuwe interpretaties die op grond van een `innerlijke ambiguïteit' gemaakt
kunnen worden en anderzijds naar de gemeenschappelijke aandacht en liefde voor
de wereld - de amor mundi - die we met anderen delen.
We
zien dat `de ander' in deze lezing een ware polyfonie aan stemmen heeft laten
horen. En zo hoort het ook. Want zo wordt de geschiedenis van de filosofie er
niet alleen rijker en veelzijdiger, maar ook doorleefder en waarheidsgetrouwer
op. Van de politieke ander, die strijdt voor gelijkheid en rechtvaardige
sociaal-ethische verhoudingen, via de andere stijl als bron voor creativiteit
en inspiratie tot de onkenbare ander die zijn tenten in het subject zelf heeft
opgeslagen. Het denken en de ander zijn kortom onlosmakelijk met elkaar
verbonden. Niets ligt meer voor de hand dan dat al die andere stemmen en
stijlen een plek binnen de hedendaagse filosofie krijgen, dat zij op de
leeslijsten en voor de collegezalen komen te staan, inclusief de vreemdeling in
ons zelf, opdat niet alleen de filosofie van de wereld vervreemdt, maar ook wij
zelf niet ten opzichte van de anderen noch ten aanzien van ons zelf vervreemden.
Alleen dan kan het motto van Virginia Woolf in praktijk gebracht worden: ‘Niet als
De Ander’, zoals zij schreef, niet als de gestigmatiseerde ander die op grond
daarvan uitgesloten kan worden, ‘maar steeds anders’, ten behoeve van het
steeds veranderende, dynamische wordingsproces van de mens én om recht te doen
aan de pluraliteit van mensen die deze wereld bevolken.
Joke
J. Hermsen, Amsterdam, 6 maart 2016, De Nieuwe Liefde, Vrouwen en de filosofie.