woensdag 9 maart 2016

Vrouwen in de filosofie: nog altijd een heikele kwestie



Door Joke J. Hermsen





Verginia Woolf




‘Niet De Ander, maar steeds anders’, Virginia Woolf.


1.

Ik sta hier met enigszins ambivalente gevoelens, ik hoop dat u mij dat niet kwalijk wilt nemen. ‘Vrouwenlogica’ is de titel van dit symposium, en ik hoop maar dat dit ook als geuzennaam is gekozen. Want onmiddellijk verschijnt er voor mijn geestesoog een druk redenerende en gesticulerende vrouw, die haar man iets probeert duidelijk te maken, terwijl deze haar maar glazig aan blijft staren. Vrouwenlogica, denkt de man, geen touw aan vast te knopen. Is het verstandig om een symposium over vrouwen in de filosofie zo te noemen? Werd en wordt juist de vrouw niet altijd met de versierselen van ‘het andere’, of ‘de ander’ behangen, om haar vervolgens ergens van te kunnen diskwalificeren? Logisch denken bijvoorbeeld?
            Mijn ambivalente gevoelens jegens de vrouwen in de filosofie heeft ook te maken met deze enorme stapel boeken die hier voor me ligt, die er blijkbaar toch niet voor hebben kunnen zorgen dat er op dit moment van de geschiedenis meer vrouwelijke hoogleraren filosofie dan de bedroevende 9% aan Nederlandse faculteiten wijsbegeeerte zijn aangesteld en er ook nauwelijks vrouwelijke denkers op de studieprogramma’s staan. De verhouding tussen vrouwen en filosofie begint onderhand veel trekjes van een (v)echtscheiding te vertonen. Wat kunnen wij daar aan doen vandaag? Hoe kunnen we deze verhouding iets beter begrijpen? Dat antwoord kan niet zonder een verhaal over mijn eigen positie binnen de filosofie, omdat het leven nu eenmaal niet van de filosofie gescheiden kan worden en juist mijn persoonlijke ervaringen de filosofische vragen hebben doen opwerpen, die ik in deze stapel boeken heb geprobeerd te beantwoorden.

2.
Julia Christeva
 Dertig jaar geleden vertrok ik naar Parijs om daar filosofie te studeren, omdat ik in Amsterdam, waar ik colleges volgde bij het befaamde drietal Cornelis Verhoeven, Hubert Dethier en Otto Duintjer, alle drie bevlogen denkers en sprekers, die stampvolle zalen trokken, maar mij ondanks de rijkdom en diepzinnigheid van hun colleges toch vaak de indruk gaven dat er iets heel wezenlijks miste; namelijk de inbreng, het perspectief, of kortom de stem van de andere helft van de wereldbevolking. Ik ging in Parijs studeren bij Julia Kristeva, die mijn proefschrift begeleidde, volgde colleges bij Sarah Kofman, Helene Cixous en Luce Irigaray, alle drie originele, toonaangevende en bijzonder inspirerende vrouwelijke filosofen, waarover ik bij terugkeer in Nederland veel publiceerde. Ik werd lid van tal van feministische clubs en organisaties, van de redactie van Het tijdschrift voor genderstudies, de IIAPH en het tijdschrift Lust en Gratie en schreef in marginale blaadjes als Katijf en Lover over mijn Franse heldinnen. 

Hannah Arendt
Ik publiceerde over Hannah Arendt, The Judge & The Spectator (Routledge 1999) stelde een vrouwelijke ideeengeschiedenis samen, Het denken van de ander, (1997) promoveerde op een mise en scene van het denken van het sekseverschil in de liefde en de kunst, Nomadisch narcisme (2003), stelde samen met Alkeline van Lenning de bundel Sharing the Difference (Routledge 1991) samen en schreef een essaybundel Heimwee naar de mens, die door Arnold Heumakers, omdat er ook essays over vrouwelijke denkers, namelijk over Sarah Kofman, Hannah Arendt en Virginia Woolf,  in stonden in de NRC werd afgeserveerd als Heimwee naar de vrouw. Ik schreef ook romans, over de ‘seksestrijd’ aan filosofische faculteiten, De profielschets geheten, die me niet erg in dank werd afgenomen en publiceerde historische romans over mijn heldinnen Virginia Woolf, Tweeduister (2000) en Belle van Zuylen, De Liefde dus (2008).
            
Ruim twintig jaar hebben we congressen feministische filosofie en debatten over gender en filosofie georganiseerd, strijd geleverd aan de faculteiten, lees daarvoor De profielschets, en het leek allemaal niets te helpen, niets te veranderen, de tijdschriften gingen ter ziele, de vakgroepen feministische studies werden opgeheven, ik kreeg twee kinderen, een jongen én een meisje, zodat ik de theorie ook eens aan de praktijk kon toetsen, die overigens nu ook allebei filosofie studeren, en hoorde van hen dat er qua lesstof en aantallen vrouwelijke docenten of hoogleraren aan de faculteit Wijsbegeerte hoegenaamd niets veranderd was. Ik keerde te lange leste terug bij een ander geliefd en constant thema uit mijn werk, namelijk de tijd, en zie: het leek wel alsof Nederland opgelucht ademhaalde: eindelijk publiceerde ik eens iets niet feministisch en zie: Stil de tijd kreeg onlangs de 23e herdruk en Kairos, de opvolger van vorig jaar, is aan de 7e druk toe, waarin ik overigens wel stiekem vier hoofdstukken over Hannah Arendt en over Virginia Woolf moffelde. U begrijpt, dit alles heeft mij wel aan het denken gezet. Ik denk, ik schrijf, en ik ben een ander, maar blijkbaar gaat filosofisch nederland pas lezen als ik dit anders zijn niet op de voorgrond plaats.  Dat heeft mij gebracht tot de volgende overwegingen over denken, vrouwen en de ander.

3.

Sommigen dachten nog dat het een 1 april grap was: op die datum wordt in de Beurs van Berlage namelijk het grote Kennis Festival voor Filosofie en Economie georganiseerd, dat ons dé bouwstenen voor de toekomst wil aanreiken en het scenario voor dé wereld van morgen wil schetsen, en voor waarvoor men 18 mannelijke sprekers, waarvan 17 wit, en zegge en schrijven 0 vrouwelijke sprekers had uitgenodigd. U begrijpt, grote consternatie in de vrouwelijke intellektuele gelederen, en zelfs een paar mannelijke fronsten de wenkbrauwen, waaronder de uitgenodigde Griekse econoom en voormalig minister van financieen Yanis Varoufakis, die aankondigde zich om die reden terug te trekken. Vervolgens werd er door twee Vlaamse filosofes en economes een petitie opgesteld die door velen werd ondertekend, maar opmerkelijk genoeg slechts door een handjevol mannelijke nederlandse filosofen, werd er op sociale media actie gevoerd en zag de organisatie zich genoodzaakt enkele veranderingen in het programma aan te brengen: er wordt nu, jawel, een yogales door een vrouw gegeven, en er zijn op het laatste moment twee skype interviews met Noreena Hertz en Katherine Marcal ingelast.
            Een paar weken daarvoor hadden studentes aan de VU een petitie aan het faculteitsbestuur aangeboden, waarin ze meer aandacht vragen voor vrouwelijke filosofen in het onderwijs- en onderzoekscurriculum van de faculteit wijsbegeerte, ‘omdat nu Hannah Arendt in haar eentje al het werk moet doen’, zoals studente Roos van Unen aan Ad Valvas vertelde. Behalve dat vrouwelijke filosofen en feministische filosofie op het studieprogramma vrijwel ontbreken, is er ook geen enkele vrouwelijke hoogleraar filosofie aan de Vu, in de rest van het land is dat percentage trouwens ook bedroevend laag: nog geen 9% is vrouw. Rond dezelfde tijd publiceerden enkele redactrices van Filosofie Magazine een ‘vrouwifest’ waarin ze hun bezorgdheid uiten over de ondervertegenwoordiging van vrouwelijke filosofen in het openbare debat. Kortom, de onzichtbaarheid van vrouwelijke denkers aan Nederlandse faculteiten en in het openbare domein werd de afgelopen weken op diverse fronten onderstreept.
           
De vraag is natuurlijk: hoe kan dit, ondanks alle strijd die gevoerd is, alle boeken die zijn verschenen en ondanks het feit dat al jaren 40% van de studenten filosofie vrouw is. In de bundel ‘Het denken van de ander’, waarin een twintigtal essays over ‘anders denkenden’, waaronder overigens ook drie mannen, Maurice Blanchot, Emmanuel Levinas en Jacques Derrida, hebben we ons al diepgaand over deze kwestie gebogen. De titel van de bundel was trouwens een geuzennaam, want een van de redenen waarom vrouwen van de wijsbegeerte en openbare debatten werden en worden uitgesloten is juist vanwege het feit dat zij als de eeuwige ‘ander’ worden voorgesteld. Tegelijk is het ook de kern van het probleem. Aan de ene kant kregen vrouwen dus de twijfelachtige eer altijd ‘de ander’ van het denkende mannelijke ik te zijn, op grond waarvan ze juist werden buiten gesloten, aan de andere kant uiten veel vrouwelijke denkers zich door de eeuwen heen inderdaad vaak ook op ‘andere wijze’, dat wil zeggen op een meer interdisciplinaire manier, waarbij ze zich niet alleen tot zuiver wijsgerige kwesties beperkten, maar ook sociale, politieke, pedagogische of psychologische vragen op hun thema betrokken, en deze vaak ook in meerdere genres tot uitdrukking brachten, behalve in het filosofische essay ook in toneelstukken, politieke pamfletten, brieven en romans en soms zelfs in muzikale composities, zoals Hildegard von Bingen of Belle van Zuylen, kortom op een bredere intellektuele en multi-perspectivistische wijze.

Simone Weil

Deze andere filosofische stijl is niet alleen meer literair en interdisciplinair van aard, maar legt ook een grotere nadruk op de sociale verbanden en op de cultureel-historische context, kortom op de `gesitueerdheid' van elke vorm van kennis, zoals de Amerikaanse filosofe Donna Haraway (15) dat noemt. Veel vrouwelijke denkers zijn werkzaam geweest binnen meerdere vakgebieden. Was dit aan het begin van de moderne tijd nog een tamelijk gewone gang van zaken, in de eeuwen daarna, werd dit hoe langer hoe uitzonderlijker. Want hoe creatief en intelligent deze werkwijze ook klinkt, het strookte niet met de ontwikkeling van de westerse wetenschap, die vanaf de 19e eeuw juist steeds specialistischer van aard werd. Waar uiteenlopende vrouwelijke denkers als Lou Andreas-Salome, Carry van Bruggen, Simone Weil, Helene Cixous, Simone de Beauvoir, Iris Murdoch of Hannah Arendt de vensters op de wereld juist open gooiden en zowel hun blik als hun pen verbreedden, werd het pad van de wetenschap en van de wijsbegeerte steeds smaller en meer op zichzelf betrokken.


Carry van Bruggen

Academische filosofen ontwikkelden zich tot ‘professionele specialisten’ zoals Hannah Arendt dit noemde, die zich niet alleen van de wereld maar ook van de overige disciplines afkeerden en steeds langere voetnoten bij één werk van Hegel publiceerden. Het probleem echter was, en is, dat juist deze ‘professioneel specialistische’ houding gaandeweg de 20e eeuw met zijn groeiende bureaucratische en meritocratische controledrift, de quote rates, het rendementsdenken en de publicatiedwang, juist de norm werd. De veelzijdigheid en het eclecticisme van vrouwelijke denkers heeft hen kortom binnen de academische instituties in een buitenstaanderspositie gebracht. Al zijn er in de geschiedenis van de filosofie `maar weinig momenten van zo veel belang geweest als het moment waarop Virginia Woolf te Oxbridge het pad verliet en over het gras begon te hollen', zoals Marjolijn/maxim Februari in Het denken van de ander schrijft, kregen vrouwelijke denkers van de vakfilosofen steeds vaker het verwijt te horen dat zij van het rechtlijnige pad der systematische wijsbegeerte waren afgeweken. 

Iris Murdoch





























Hierdoor raakten vrouwelijke denkers steeds meer onzichtbaar. Deze onzichtbaarheid is namelijk niet van alle eeuwen, en het lijkt me zinvol dat ook eens op te merken. Aan het einde van de zeventiende eeuw werd er bijvoorbeeld een Historia Mulierum Philosopharum (Gilles Menage, 1690) geschreven, waarin uitgebreid aandacht werd besteed aan vele tientallen vrouwelijke filosofes, ethici en mystici uit die tijd.






Vrouwelijke denkers geschiedenis

Denk bijvoorbeeld aan Anna Maria van Schurman of haar Engelse tijdgeno­ten Mary Astell en Anne Conway, die tot een groep intellec­tuele vrou­wen behoorden, die de combinatie `vrouw en geleerd­heid' niet als een `wonder der natuur' beschouwden, maar zich integendeel met groot enthou­sias­me toelegden op de studie van de filosofie. Ook een paar eeuwen daarvoor waren vrouwelijke denkers als Christine de Pisan en Hildegard van Bingen heel invloedrijk. Maar hoe meer de moderne tijd gestalte kreeg, en daarmee de specialisering, hoe meer vrouwen alleen nog maar `op het schutblad van haar mans proefschrift' verschenen, zoals Carry van Bruggen dit in haar roman Uit het leven van een denkende vrouw (1920) verwoordde.




Christine de Pisan

Anna Conway

















4.

Dit alles is naar mijn mening een van de meer ‘externe’ factoren geweest, die de afwezigheid van vrouwelijke denkers aan de faculteiten wijsbegeerte verklaart, maar het probleem is hardnekkiger en vooral ook ongrijpbaarder, want niet zo gemakkelijk aantoonbaar van aard. Het probleem bevindt zich voor een deel ook in het hart van het Westerse denken zelf, dat in plaats van een moeder van alle wetenschappen te zijn, en dus van een ieder die wenst na te denken, zich steeds meer terugtrok op haar eigen territorium, zich loszong van de wereld, en dus eenzelviger van aard en karakter werd, waarbij de vervolmaking van het eigen zijn, zoals de Joodse filosoof Emmanuel Levinas dat noemde, de ultieme doelstelling werd, en de ander cq de anderen daarvan buitengesloten werden.  

Helene Cixous
`De ander bestaat slechts om te worden toegeëigend, opgenomen, om als ander te worden vernietigd', schreef de Franse filosofe en schrijfster Helene Cixous, die begin jaren tachtig samen met onder meer Luce Irigaray kritische kanttekeningen plaatsten bij die traditie van de westerse filosofie die alles in het licht van het subject en het eigen zijn gesteld heeft. Zij meenden dat het de hoogste tijd was om niet alleen de verhouding tussen ik en ander opnieuw te doordenken, maar ook om die strategieën en taktieken te bestuderen die de gevestigde wetenschappelijke en maatschappelijke orde gebruikte om mensen buiten te sluiten door ze als ander te benoemen en te stigmatiseren. `Het eigene van de ander wordt alleen (h)erkend als niet eigen aan deze Ene, als niet hetzelfde, als abject zelfs', schreef Cixous. Zij pleitte voor het zoeken naar een nieuwe filosofische stijl en wezen op de noodzaak van de verbeelding, van literatuur, om op de thematiek van het andere te reflecteren. Denken en schrijven betekende voor haar een `onder de grond vandaan halen, een ontdekken' van zichzelf en van de wereld en een vinden van de taal die onze tijd voorspelt', zoals Cixous schrijft. We moeten zo schrijven dat we geen valse denkbeelden over onszelf imiteren, maar deze juist ontmantelen en vloeibaar maken. Bovendien kan er volgens Luce Irigaray geen sprake zijn van een relatie met de ander wanneer wij deze slechts als afzetpunt voor ons eigen identiteit gebruiken: `De ruimte tussen ik en ander is een noodzakelijke ruimte waarin nieuwe verbindingen kunnen ontstaan.' De vrouw dient niet langer als de radicale Ander van de man beschouwd te worden, maar man en vrouw dienen beurtelings voor elkaar de ander te zijn. Beide seksen dienen elkaars anders-zijn te erkennen zonder er een hiërarchie in aan te brengen.
Deze Franse vrouwelijke denkers uit de jaren tachtig werden hierin overigens van harte gesteund door mannelijke collega’s, zoals Jacques Derrida, Gilles Deleuze of Emmanuel Levinas. Deze laatste meende zelfs dat de westerse filosofie besmet was ‘met een afschuw, een allergie voor de ander’, omdat deze het solipsistische project van de vervolmaking van het eigen zijn, waarbij het eigen ‘Ik’ als vliedend middelpunt van de wereld beschouwd werd, maar in de weg stond. De ander fungeerde slechts als afzetpunt voor de eigen identiteit - de ander is dat wat ik niet ben: vrouw, zwart, niet-westers - en werd vervolgens als zijnde onwenselijk of onwaardevol terzijde geschoven. Zo lang het eigen zijn als een op zichzelf teruggetrokken en geisoleerd bastion van de rest van de wereld gedacht wordt, en zolang dit eigen zijn als enig perspectief op die wereld geldt, zal er van een wezenlijke doordenking van de verhouding tussen ik en ander geen sprake kunnen zijn, meende ook Hannah Arendt.
            Als deze suprematie van het westerse denken niet doorbroken wordt, door de onderliggende patronen ervan op te sporen, de eraan verbonden dichotomieen bloot te leggen, zal ‘de ander’ cq de anderen, of deze nu vrouw of niet westers zijn, onzichtbaar blijven aan de filosofische faculteiten en hun positie dezelfde als bijvoorbeeld die van de honderden vrouwelijke rechtenstudenten die in de jaren zeventig college volgden bij de befaamde hoogleraar strafrecht Pitlo. Eh Pitlo?
5.

Ja, even een intermezzo. Een verhaal, want die zijn soms sprekender dan het logische betoog. Deze anecdote die behalve komisch ook heel veelzeggend is, memoreer ik in mijn roman De profielschets, een universiteits satire die zich afspeelt rondom de benoeming van een nieuwe hoogleraar wijsbegeerte.
‘De leden van de vakgroep wijsbegeerte zitten zachtjes met elkaar te smoezen. Det is toch weer verbaasd over de chaos die in zo’n korte tijd is ontstaan. En over de glazige blikken, het algehele onbegrip. (…) Het doet haar alemaal sterk denken aan de befaamde anecdote over Pitlo, die ze ooit van een vrouwelijke rechtenstudent had gehoord. De vermaarde hoogleraar strafrecht Pitlo had in de jaren zeventig de gewoonte zijn publiek altijd met ‘Geachte heren’ aan te spreken, ook al zat de zaal inmiddels voor de helft gevuld met vrouwelijke studenten. Ondanks herhaalde verzoeken weigerde de hoogleraar zijn begroeting aan te passen. Na de zoveelste weigering besloten de mannelijke studenten tot een daad van solidariteit. Zij zouden het volgende college massaal wegblijven, zodat de oude Pitlo wel gedwongen zou zijn om zijn begroeting een ‘Geachte dames’ te wijzigen.
            Op die bewuste maandagochtend betrad professor Pitlo de collegezaal aan de Oudemanhuispoort met de flaur van een groot academicus, boekentas onder de arm, stapeltje papieren en leesbrik in de hand. Hij nam plaats achter het spreekgestoelte, keek van onder zijn leesbril aandachtig de zaal rond en sprak de illustere woorden: ‘Ik zie dat er vandaag niemand is, ik kan dus maar beter gaan’, waarna hij zich omdraaide en de collegezaal verliet’ (De profielschets, p. 174) 
Het is helaas deze zelfde onzichtbaarheid die nog altijd symbool staat voor de positie van vrouwen binnen de academische filosofie, en daarbuiten, enkele uitzonderingen gelukkig daargelaten. De vraag is natuurlijk: wat zouden we kunnen doen om het tij te keren? We moeten boeken blijven schrijven, debatten organiseren, dat spreekt vanzelf, maar wellicht zouden we af en toe ook een hedendaagse variant op deze solidariteitsactie van de mannelijke rechtenstudenten van destijds kunnen organiseren. Elke keer als jullie de literatuurlijst van de te lezen boeken en artikelen voor een bepaald college krijgen uitgereikt en er staat weer geen vrouwelijke en/of niet westerse denker op, zou je kunnen overwegen om te zeggen, Pitlo indachtig: ‘nou, ik zie dat er niemand op de lijst staat, en we dus blijkbaar niets hoeven te lezen voor dit college, dus dan ga ik maar weer’. Ik zou het geweldig vinden, eerlijk gezegd, en als je het maar vaak genoeg herhaalt zal het zeker effect hebben. Het lijkt misschien een wat radicale actie, maar dan moet je maar niet vergeten dat het probleem inmiddels ook radicaal, want diep geworteld, zoals de oorsponkelijke betekenis van het latijnse woord overigens al aangeeft.
6.

Behalve dit zou ik jullie willen aanraden regelmatig terug te gaan in de tijd, want alleen daar zullen we de oorzaken vinden die tot de huidige situatie geleid hebben, het heden is immers slechts de bovenste laag van het verleden. Keer bijvoorbeeld eens terug naar het Parijs van de jaren tachtig, waar het wemelde van de vrouwelijke filosofen, Julia Kristeva, Luce Irigaray, Helene Cixous, Francoise Collin, Sarah Kofman, Francoise Dastur, Michelle Le Doeuf, om er slechts enkele te noemen, en lees die teksten. Lees ook het werk van hun mannelijke collega’s, zoals de reeds genoemde Derrida, Levinas en Deleuze, de laatste stelde zelfs ‘een vrouwwording’ van de filosofie voor, in de zin van een ‘deterritorialisering van de traditie’, dat wil zeggen de aandacht naar de marges verplaatsen, en daar de creatieve en levensbevestigende krachten zoeken. Het verlangen om nieuwe inzichten en gedachten niet alleen op conceptueel niveau, maar ook in een nieuwe stijl naar voren te brengen, kenmerkt het werk van veel van deze Franse denkers. Ze bepleitten en praktiseerden een vermenging van genres, stijlen en disciplines en zochten naar ‘nieuwe uitdrukkingsmogelijkheden binnen de filosofie’, zoals Deleuze stelde (Différence et répétition, 1968) Ze wilden van de filosofie opnieuw `een creatief vertoog maken dat in staat is het denken in beweging te brengen'. Hiertoe is het noodzakelijk niet alleen `over veelvoud te spreken', maar deze ook in praktijk te brengen, die ander stemmen te laten opklinken in de colleges, de teksten én het eigen werk.

Precies die ‘andere stem’ stond centraal in het Parijs van de jaren tachtig. Alteriteit en differentie waren de sleutelwoorden die de vrouwelijke en mannelijke Franse post-structuralistische denkers in stelling brachten tegen de westerse filosofische traditie, die volgens hen gekenmerkt werd door het denken in binaire opposities, waarbij de ene pool de andere overheerst, uitsluit of ondergeschikt maakt, oftewel het niet vreedzaam coexisteren van twee tegengestelde termen, maar in plaats daarvan een conflictgeladen hierarchische verhouding, waarbij een van de twee termen de ander domineert, zoals in tegenstellingen als geest-lichaam, cultuur-natuur, man-vrouw, ik- ander, ratio-emotie; deze Franse denkers poogden deze dichotomieen te deconstrueren, door de hierarchische structuur ervan bloot te leggen, deze al lezend en herlezend in beeld te brengen om deze vervolgens te ondermijnen en omver te werpen. Hun bijdrage aan de filosofie berustte dus niet zozeer in het opstellen van nieuwe filosofische systemen, als wel om de metafysische westerse traditie van binnenuit te ontmaskeren, door de vermeende neutraliteit en zogenaamde objectiviteit ervan aan de kaak te stellen.
Voor Sarah Kofman bijvoorbeeld, auteur van meer dan twintig filosofische werken en een drietal autobiografische teksten, maar in Nederland vrijwel onbekend, is de gedachte van een objectief en sekse-neutraal subject even onmogelijk als onwenselijk. We zijn altijd behalve denkende ook lichamelijke en dus geseksueerde wezens. Kofman voegt hier aan toe dat net zo min als de filosoof van zijn lichaam kan worden ontdaan, het leven niet van de filosofie gescheiden kan worden. Zoals het subject gekenmerkt wordt door de sporen van zijn of haar seksualiteit, zo is ook het denken met het leven ‘geïnjecteerd': een zuiver subject of een zuiver denken bestaat niet. Volgens Kofman moet er binnen de filosofie veel vaker over het sekseverschil gesproken worden, om alles op tafel te krijgen wat daar aan valse getuigenissen bij iedereen onderhuids ligt opgeslagen. Er moet net zo lang over gesproken worden, totdat het zichzelf gedeconstrueerd heeft en er weer ruimte voor iets anders ontstaat.

7.

Het laatste, indringende beeld van `de ander' dat uit het werk van deze vrouwelijke filosofen naar voren komt, is het beeld van de `ander in het ik', of, zoals Julia Kristeva dit noemt ‘de vreemdeling in ons zelf’, waarbij ik ten slotte nog even stil wil staan. Het lijkt wel alsof vrouwelijke denkers zich meer bewust zijn van deze onzegbare, ongrijpbare dimensie van onze subjectiviteit, die voor een belangrijk deel ons verlangen en onze creativiteit bepaalt. Aandacht voor deze ander in het ik lijkt bij die andere manier, die andere stijl van denken te horen, die ik zelf ook, samen met hen, in mijn werk, vanaf mijn proefschrift Nomadisch narcisme tot aan Kairos heb willen bepleiten. Wat mag die ander in het ik wel niet te betekenen hebben? Wordt hier op de veelvoud aan `ikken', de verschillende aspecten die tesamen onze identitieit uitmaken, gewezen?Niet helemaal, want `de ander in het ik' lijkt zich aan elke ontologische categorisering, dat wil zeggen aan elke empirische bepaaldheid te onttrekken en dat maakt deze ‘ander ’op zijn minst mysterieus en nomadisch, maar wel behept met een verlangen dat ons aanspoort voorbij het zichtbare en meetbare te kijken.
Het wordt nu iets ingewikkelder met die ander, maar daarom niet minder filosofisch. Integendeel. Die ander in het ik staat namelijk ook garant voor het immer veranderende wordingsproces dat de mens, man of vrouw, kenmerkt, als hij zich niet vastklampt aan die Ene identiteit, die hem steeds hetzelfde laat herhalen. Het verbindt kort gezegd het project van de alteriteit, zoals hierboven benoemd aan dat van de differentie, dat andere kernbegrip van de Franse postmoderne denkers.
            Deze mysterieuze ander ligt `vanaf het eerste levenslicht tot aan het graf diep in het hart van elk menselijk wezen verborgen' schrijft Simone Weil bijvoorbeeld in La personne te la sacré (1943); we kunnen dit deel in ons zelf niet benoemen, omdat het verder weg ligt dan elk zegbaar verleden, omdat het als het ware sluimert in ons onbewuste, dit moi profond, dit diepe verduisterde zelf, deze dunkle Geschichte, zoals de Oostenrijkse filosofe en schrijfster Ingeborg Bachmann het noemde, die onder meer al onze niet herinnerbare ervaringen en sensaties herbergt en, niet onbelangrijk, ook de geschiedenis van onze voorgeschiedenis vasthoudt, dus degene die we waren voordat we konden spreken.
            Het beeld van de mens dat dan verrijst heb ik in mijn werk de ‘tweestemmige mens’ genoemd, die de innerlijke dialoog die we met ons zelf voeren, pas mogelijk maakt, en dus voor zelfreflectie zorgt en voor overstijging van het Ene, vast omlijnde Ik. Dit onzegbare zelf verwijst onder meer naar de onverwoordbare singulariteit van elke mens, dat wil zeggen naar al datgene wat het subject niet zichtbaar deelt met een andere groep of collectiviteit, maar wel in haar of zijn spreken of handelen voor de anderen zichtbaar wordt. Deze daimon, zoals Hannah Arendt het noemde, dat wezen op je schouder, die ziel die je zelf niet ziet, maar wel in je blik, je woord en gebaar, je handelen aan de anderen etoond wordt. Enerzijds lijkt de mens zo een bepaalbaar en beschijfbaar uiterlijk `ik' , maar anderzijds draagt de mens ook een onbepaalbaar, `ander' innerlijk surplus in zich, waardoor hij/zij nooit volledig samenvalt met de som van zijn factische eigenschappen, maar wezenlijk een anders-zijn in zich draagt en daarmee ook de kans op ver-andering.
            In Nomadisch narcisme heb ik aangegeven dat in de verhouding tot deze vreemde en in zekere zin pre-historische ander die rondzwerft in het ik, juist de mogelijkheid van `seksuele differentie' ligt, dat wil zeggen de mogelijkheid om tot steeds andere lezingen en interpretaties van de eigen geseksueerde identiteit te komen. Seksuele differentie is in die zin, en in tegenstelling tot het sekseverschil, dat aan de feitelijke sociale en biologische verschillen tussen de seksen refereert, een creatief interpretatieproces dat alleen mogelijk is dankzij de `oneindige afstand' die er bestaat tussen het factische, determineerbare `ik' enerzijds en het onbepaalbaar `andere' in het ik anderzijds. Dankzij deze vreemdeling, is de mens dus nooit voltooid, nooit af, zoals een ding, maar blijft hij of zij een meer- of mogelijk-zijn. Waren wij niet `two in one', zoals Hannah Arendt stelt, dan zou er ook geen afstand tot het `ik' mogelijk zijn, en zou er alleen van een vaststaand en determineerbaar sekseverschil sprake kunnen zijn en niet van seksuele differentie in bovengenoemde zin. De `ander' in ons zelf moet verondersteld worden, om het geseksueerde ik te kunnen (her)lezen, zouden we met een variatie op Derrida kunnen zeggen. Alteriteit en differentie zijn zo twee verschillende aspecten van de menselijke subjectiviteit die van elkaar afhankelijk zijn en in elkaars verlengde liggen.
            ‘Het feit dat ik niet mijn eigen oorspong ben, noch de oorsprong van de wereld, dat er in mijn initiatief altijd iets vreemds ligt besloten, wordt geconcretiseerd in wat Hannah Arendt pluraliteit noemt’, schreef de Franse filosofe Francoise Collin (26) . Dankzij deze vreemde `mogendheid' in het ik, kan wat vaststaat op drift raken, kan er een innerlijke dialoog op gang gebracht worden die de dingen in beweging zet en er een nieuwe kleur en andere smaak aan geeft. Niettemin vraagt dit `nieuwe' erom vervolgens met anderen gedeeld te worden. De verhouding tot de ander komt volgens Arendt tot stand via de verhouding tot de wereld, die een met anderen gedeelde wereld is, zoals ik in Kairos uitgebreid laat zien. Pluraliteit verwijst bij Arendt dus enerzijds naar de nieuwe interpretaties die op grond van een `innerlijke ambiguïteit' gemaakt kunnen worden en anderzijds naar de gemeenschappelijke aandacht en liefde voor de wereld - de amor mundi - die we met anderen delen. 
We zien dat `de ander' in deze lezing een ware polyfonie aan stemmen heeft laten horen. En zo hoort het ook. Want zo wordt de geschiedenis van de filosofie er niet alleen rijker en veelzijdiger, maar ook doorleefder en waarheidsgetrouwer op. Van de politieke ander, die strijdt voor gelijkheid en rechtvaardige sociaal-ethische verhoudingen, via de andere stijl als bron voor creativiteit en inspiratie tot de onkenbare ander die zijn tenten in het subject zelf heeft opgeslagen. Het denken en de ander zijn kortom onlosmakelijk met elkaar verbonden. Niets ligt meer voor de hand dan dat al die andere stemmen en stijlen een plek binnen de hedendaagse filosofie krijgen, dat zij op de leeslijsten en voor de collegezalen komen te staan, inclusief de vreemdeling in ons zelf, opdat niet alleen de filosofie van de wereld vervreemdt, maar ook wij zelf niet ten opzichte van de anderen noch ten aanzien van ons zelf vervreemden. Alleen dan kan het motto van Virginia Woolf in praktijk gebracht worden: ‘Niet als De Ander’, zoals zij schreef, niet als de gestigmatiseerde ander die op grond daarvan uitgesloten kan worden, ‘maar steeds anders’, ten behoeve van het steeds veranderende, dynamische wordingsproces van de mens én om recht te doen aan de pluraliteit van mensen die deze wereld bevolken.


Joke J. Hermsen, Amsterdam, 6 maart 2016, De Nieuwe Liefde, Vrouwen en de filosofie.


Geen opmerkingen:

Een reactie posten